[Kameleon]
KAMELEON, z.n., o., des kameleons, of van het kameleon; meerv. kameleons. Eene soort van haagdis, zich op boomen ophoudende. Die, als 't kameleon, met menig slag van verwen zijn behulpen. Vond. Men droomde, eertijds, van dit dier, dat het allerlei kleuren, naar mate der ligchamen, waarop het lag, aannam, en van de lucht leefde. Beide is door Natuuronderzoekers valsch bevonden. Het vangt, met zijne lange tong, gekorvene diertjes en de verscheidenheid van bepaalde kleuren ontstaat uit de onderscheidene gesteldheid zijner driften. Het woord is uit het gr. χαμαιλεων, lat. chamaeleon.