Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L
(1802-1803)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 428]
| |
kadraaijen. Een zoetelaars vaartuig, waarmede men bij de schepen, die op de reede liggen, waren uitvent. Van hier het werkw. kadraaijen, en het naamw. kadraaijer. Misschien uit kade, kaai en draaijen. |
|