Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L(1802-1803)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Irias] IRIAS, z.n., vr., der, of van de irias; meerv. iriassen. Een wortel: ook eene bloem. Misschien van het lat. iris. Vorige Volgende