[Inzigt]
INZIGT, z.n., o., des inzigts, of van het inzigt; meerv. inzigten. Van inzien. Nazigt; zonder meerv.: naar 't ontzetten van Gent zouw men inzigt neemen op de lasten. Hooft. Bedoeling; met een meerv.: tegens het inzight. Hooft. Doorgaans voldeeden stof noch inzigt aan het oogmerk van den milden uitdeeler. M.L. Tijdw. Het verscheijden insicht van de oude Regierders van 't landt. H.