Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L
(1802-1803)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 408]
| |
Men gebruikt het meest figuurl., in eenen kwaden zin; het beeld ontleend zijnde van zulk onkruid, dat diepe wortelen schiet: eene ingewortelde ziekte - gewoonte. Een ingeworteld kwaad. Met de ingewortelde afgoderije. Bogaert. Van hier inworteling. |
|