[Invloed]
INVLOED, z.n., m., des invloeds, of van den invloed; het meerv. is niet in gebruik. Dit woord wordt, in eenen oneigenlijken zin, gebruikt voor de werking van eene zaak op eene andere: welken invloed had dat zeggen op uw hart? Den invloed der starren op des menschen lotgevallen gelooven. Ook van de zedenlijke uitwerking eens persoons op anderen: ik hoop dat gij uwen invloed daar toe zult te werk stellen. Oul. zeide men invlieting: der planeten wercken ende hoer inulietinghe. Guld. Troen. Van in en vloed.