[Inschrijven]
INSCHRIJVEN, bedr. w., ongelijkvl. Van het scheidb. voorz. in en schrijven: ik schreef in, heb ingeschreven. Inteekenen: ik heb mijnen naam laten inschrijven. Tot een huuwlijk aanteekenen: zij zijn gisteren ingeschreven. Van hier inschrijver, inschrijving.