[Inschrijden]
INSCHRIJDEN, onz. w., ongelijkvl. Van het scheidb. voorz. in en schrijden: ik schreed in, ben ingeschreden. Schrijdelings inkomen:
Laat hem met pijnen ter venster intreden,
En als hij is half, oft meer ingeschreden,
Ghelaat u te sine bevreest en vervaert.