Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L(1802-1803)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Inluisteren] INLUISTEREN, bedr. w., gelijkvl. Van het scheidb. voorz. in en luisteren: ik luisterde in, heb ingeluisterd. In het oor luisteren: iemand iets inluisteren. Een klanknabootsend woord; even als het lat. insusurrare in aurem. Vorige Volgende