[Inklampen]
INKLAMPEN, bedr. w., gelijkvl. Van het scheidb. voorz. in en klampen: ik klampte in, heb ingeklampt. Door klampen in iets inhechten. Figuurl.: zoo zij hem t'haarder parthije konde inklampen. Hooft. Tusschenvoegen: twee brieven hebben mij hier inklampens waardt gedocht. Hooft.