[Inhoud]
INHOUD, z.n., m., des inhouds, of van den inhoud; meerv. inhouden, in eenige gevallen slechts gebruikelijk. Al de zaken, die in een geschrift, eene rede, een boek, begrepen zijn. De inhoud van den brief. Het boek was van dezen inhoud. Gezangen van hemelschen inhoud. M.L. Tijdw. De inhouden dezer gesprekken. Vertal. van Herv. Datgene, welk een ruim bevatten kan, deszelfs grootte: de ligchaamlijke inhoud der zon, naar vierkante mijlen gerekend, enz. Bij Hooft en Vondel wordt inhoud ook onzijdig gebruikt. Onze ooren zijn, thands, aan het manlijke meest gewend; alhoewel het onzijdige het oudste geslacht schijnt te zijn.