Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L(1802-1803)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 372] [p. 372] [Inhakken] INHAKKEN, bedr. w., gelijkvl. Van het scheidb. voorz. in en hakken: ik hakte in, heb ingehakt. Met hakken inslaan. De getergde soldaten hakten op den hoop in. Vorige Volgende