[Indrukken]
INDRUKKEN, bedr. w., gelijkvl. Van het scheidb. voorz. in en drukken: ik drukte in, heb ingedrukt. Door drukking indouwen: zij hebben hem eenen dolk ten boezem ingedrukt. - Letteren in steenen ingedrukt. Bijbelv. Oneigenl., iemand wijze lessen indrukken. Om dit te wege te brengen, zouden zij hun onder anderen, ook hebben ingedrukt, dat enz. Wagen. Beelden indrukken, voor denkbeelden geven, bezigt Spiegh. Van hier: indrukking, indruksel.