Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L(1802-1803)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Ijl] IJL, bijv. n. en bijw. ijler, ijlst. Het is zamengetrokken uit ijdel. Eene ijle koorts. Van hier ijlen. Zie verder ijdel. Van hier ijlhoofd, (ijdelhoofd) een losbol, ijlhoofdig, (ijdelhoofdig,) ijlhoofdigheid, ijltuit, (ijdeltuit.) Vorige Volgende