Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L(1802-1803)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Januarij] JANUARIJ, z.n., m., van januarij; zonder meerv. De eerste maand in het jaar, louwmaand. Van den latijnschen naam Januarius; van Janus eene heidensche Godheid. Vorige Volgende