Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L
(1802-1803)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 341]
| |
bruikelijk. Iemand jan maken, dubbel winnen. Jan alleman, iedereen. Jan Trijntjes, Jan Hen, een verwijfde, in den gemeenzamen spreektrant. - Jan de wasscher, bij de Zeeuwen meissenknecht. Zamenst.: janhagel, achterstraatsch volk; ook eene soort van koek. |
|