Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L
(1802-1803)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 335]
| |
I.De 1 is de derde klinker in de nederduitsche letterlijst, gelijk zij, daar, als letter, de negende plaats beslaat. Schoon zij, in de volkspraak, aan het begin eener lettergreep, voor eenen volgenden klinker, een medeklinker wordt, is en blijft zij, nogthands, eigenlijk, een klinker. Waarom wij geene rede zien, om, met Adelung, de woorden te rangschikken naar eene 1 en naar eene je. Wat uitspraak zij ook ontvangt; zij behoudt hare na-natuur: zij behoude dan, in de schikking, ook hare plaats. Wacht. zegt, dat, bij het uitspreken van de j, of jod, het midden van de tong naar het bovenste van het verhemelte gebragt wordt, en den gedrukten en verdikten adem aantrekt, om dien met de vokaal uittedrijven. De Grieken kunnen deze letter, zoo min als w en f, uitspreken. Bij hen is de ιῶτα altijd eene vokaal. Ten Kate noemt haar eene verhemelteletter. Zie verder Inl. bl. 68, volgg. |
|