afgedrukt waren. Verder moet ik nog aanmerken, dat men niet kan zeggen, dat deze of gene spreekwijs overgeslagen is, wanneer dezelve even zoo goed bij een woord dat nog volgen moet, en in die spreekwijs mede voorkomt, kan geplaatst worden. Zoo zegt de Recensent, b.v., bij het woord huis: ‘wij missen hier het bekende spreekwoord oost west, thuis best.’ Maar waarom moet dit juist hier, en waarom kan het ook niet bij oost, of west staan? Ik veroorloof mij dikwerf zoodanige verschuivingen, gelijk ook het geval met het genoemde spreekwoord geweest is, om bij het eene woord niet te veel, en bij het andere niet te weinig te zeggen.
Ik verblijd mij intusschen regt hartelijk, dat de toon, waarop deze recensie gesteld is, veel zachter klinkt, dan de vorige. Doch misschien heb ik tot dien harderen toon wel eenige aanleiding gegeven! En is de Recensent diegene, welken ik, sedert korten tijd, daarvoor gehouden heb, dan spijt het mij zeer, ooit te hebben moeten twisten met iemand, die, als mensch, als man van smaak, en als geleerde, bij mij, en bij allen, die hem kennen, in de hoogste achting staat: dan is het een man, die door de wijsheid van Nederlands Bestuur, in een vak geplaatst is, dat, schoon van het uiterste gewigt, inzonderheid voor de studerende jeugd, echter tot voor weinige jaren, altoos over het hoofd gezien is: dan is het een man, die mij eer aandoet met mijn werk openlijk te beoordeelen, en mij, in de voordzetting en volmaking van hetzelve behulpzaam te willen wezen.
Rotterdam
9 Nov.
1803.