[Hulk]
HULK, z.n., vr., der, of van de hulk; meerv. hulken. Eene soort van vaartuig, een lastschip, met eenen platten bodem. Bij de Dichters wordt het ook voor andere schepen genomen. Ten leste ick mijne hulck voor 't ancker rijen zie. Vond. Figuurl., de hulk van zijn geloof wordt ginds en weêr geslingert. Hoogvl. Zij, die de hulk van staat, als wijze Palinuren, te roer staan, hebben, staâg, een oog in 't zeil van doen. Zamenstell.: staatshulk
Hulk, hoogd. Holk, Hulke, angels. hulc, zw. holk, fr. hulque, it. hulca, middeleeuw. hulcum, hulca, ulcus. Reeds bij de Grieken heette ὁλϰας een lastschip.