[Houw]
HOUW, bijv. naamwoord en bijw. Getrouw. Het is in de spreekwijs, aan de overheid houw en getrouw blijven, alleen gebruikelijk. Bij Kil. heet het houd, hold, huld. Gelijk, door het gebruik, voude in vouw veranderd is, zoo heeft men het oude hold, houd, in houw verkeerd. Het drukt uit iemand, die het beste van zijnen Heer gaarn ziet en het tracht te bevorderen. Zie houd, houde, hulde, hulden, inhuldigen.