Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L
(1802-1803)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 320]
| |
negenheid, waarvan het bijv. n. houd, voor gunstig, genegen, mede in gebruik geweest is: iemand houd zijn, waarvoor wij thands zeggen houw en getrouw. Het zelfstandige houd, houde, was ook hetzelfde als ons hulde: en zwoeren hem houde. Melis Stoke. |
|