[Hot]
HOT, z.n., vr., der, of van de hot; zonder meerv. Het dik van geschiftte, gekernde melk. Het verkleinw. hotje wordt in Gron. en Geld. voor eenen kleinen oogenblik gebruikt; doch in den laagsten stijl: ik zal nog een hotje blijven. Anderen noemen het hetje.