[Horst]
HORST, z.n., vr., der, of van de horst; meerv. horsten. Een woord, dat geheel buiten gebruik geraakt is, en, eertijds, digt ineen gegroeid kreupelbosch beteekend heeft. Op de Veluwe heeft men eenige plaatsen, die de Horst heten. Het is in sommige eigennamen nog overig: van der Horst, Veenhorst, Binkhorst, Bronkhorst, Langhorst, enz.