Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L(1802-1803)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 316] [p. 316] [Hopperd] HOPPERD, z.n., m., des hopperds, of van den hopperd; zonder meerv. Het bier in den hopketel, wanneer de hop er nog niet van afgescheiden is. Vorige Volgende