[Hitsen]
HITSEN, bedr. w., gelijkvl. Ik hitste, heb gehitst. Eigenlijk, door vuur heet maken. Doch het wordt gebruikt voor sterk aanzetten. De honden op het boschzwijn hitsen. Figuurl., opruijen, aanstoken: het guitjen, dat landt tegen landt over einde kan hitsen. Hooft.