[Heugen]
HEUGEN, onpers. w., gelijkvl. Het heugde, het heeft geheugd. Geheugen. Helpt heugen aan veel rampen. Vollenhove. Het heugt mij. Van hier heugenis, voor het geheugen: d'eenige soort van heugenis. Hooft. Heugenis is ook voor verheugdheid in gebruikt geweest.