[Herscheppen]
HERSCHEPPEN, bedr. w., ongelijkvl. Van het onscheidb. voorz. her en scheppen: ik herschiep, heb herschapen. Van gedaante doen veranderen. De oude dichters droomden, hoe menschen in dieren herschapen wierden. Vernieuwen: herscheppende zijnen moedt. Hooft. Zedelijke verandering toebrengen; een kerkelijk woord: herscheppende genade. Van hier herschepping.