Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L(1802-1803)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 280] [p. 280] [Herscheppen] HERSCHEPPEN, bedrv. w., gelijkvl. Van het onscheidb. voorz. her en scheppen: ik herschepte, heb herschept. Wederom scheppen. Vorige Volgende