[Herbrengen]
HERBRENGEN, bedr. w., onregelm. Van het onscheidb. voorz. her en brengen: ik herbragt, heb herbragt. weder brengen. Men vindt het ook met het voorz. scheidb. gebezigd, voor naar ons toe brengen: dewijl er geene hergebragte gewoonte enz. Brune.