[Herberg]
HERBERG, z.n., vr., der, of van de herberg; meerv. herbergen. Eigenlijk eene plaats, waar zich een heer, dat is eene meenigte, bergt tegen het gure weder. Van hier heet eene haven bij de Engels. harbour. In het bijzonder een oord, waar zich een krijgsheer, onder den blooten hemel, tegen onweder verbergt. Dit is bij Notk. herebirga, herebergo, bij Willer. hereberga, het oud fr. hereberge. Sommigen meenen, dat het, oorsprongelijk, heerberg is; dewijl van ouds, een landheer, op zijne reis, of in den oorlog, voor zich eenen vrijen intrek, of huisvesting bedong, in het kasteel van zijnen Leenman, dat dus zooveel als eene bergplaats voor eenen Heer konde heten. Dan, deze schijnt de oorsprongelijke beteekenis niet te zijn, omdat de zachte, maar niet de harde e, die in heer klinkt, in het woord gevonden wordt. Thands is het de naam van eene huisvesting voor Reizigers, die daar, voor eenen korten tijd, intrekken: ook eene plaats, waar men zich met gezelschap verlustigt; zelfs gebruikt men het voor kroeg. Verkleinwoord herbergje. Van hier het bedr. en onz. w. herbergen. Voords herbergier, herbergierster, herberging, herbergzaam, herbergzaamheid.