[Hengsel]
HENGSEL, z.n., o., des hengsels, of van het hengsel; meerv. hengsels. Iets, dat boogswijs gekromd is, om een ding daardoor te kunnen op hangen. Het hengsel van eenen emmer, enz. Ook voor eene heng. Zamenstell.: hengselkorf, hengselmand, hengselstoof, enz.