[Held]
HELD, z.n., m., des helds, of van den held; meerv. helden. Eigenlijk iemand, die voor den strijd eene groote maat van ligchaamskragten bezit. Hoe vele helden vielen er niet voor Troje! Thands, in het algemeen, iemand, die, in den krijg, moed en dapperheid betoont: Buonaparte is niet minder held, dan staatsman. In den daaglijkschen stijl, iemand, die in eenige zaak uitsteekt: hij is een held in het drinken. Het vrouwl. is heldin. Zamenst.: helddadig, heldenbloed, heldendaad, heldendicht, heldhaftig, heldenstuk, enz.
Held, hoogd. Held, Strijker. helt, neders. held, deen. heldt, angels. haeleth, zw. hjelt. In het hebr. heet sterkte חיל. Het woord Celten, waarmede de volken, in het noorden en westen van Europa, genoemd werden, komt, misschien, hiermede, in oorsprong, overeen; daar het bekend is, dat zij, wegens ligchaamlijke sterkte, beroemd waren.