[Hel]
HEL, z.n., vr., der, of van de hel; het meerv. is buiten gebruik. Eigenlijk eene verholene, verborgene plaats, overeenkomstig met het oude saksische hil, waarvan ons hol, verholen, en het hoogd. hüllen, verhüllen afstammen. In dien eigenlijken zin heet, nog, een verborgen onderruim, voor in een schip, waar blokken en touwen liggen, de hel. De kleermakers kennen dit haatlijke woord, wanneer men van hunne hel spreekt, waar sommigen de overgeschotene nieuwe lappen van laken, enz. verstoppen. Zoo noemt men ook een pakhuis, waar geslokene goederen bewaard worden, als mede de plaats, waar