de Heiligen. Hier verheffen wij eenen heilig - om zoo groot een heilig alzins te dienen. Vollenh. Dat op die heiligheid gegrond is, en op de bevordering van dezelve uitloopt: de heilige schrift. Een heilig voornemen hebben. Dat voor beleedigingen, beschadigingen of misbruiken beveiligd, van het gemeene gebruik afgezonderd, en tot een heilig gebruik bestemd is: eene heilige plaats. Het heilige regt. Uwe vriendschap is mij heilig. Ik zal het heilig bewaren. Heilig verzeker ik u. Misschien heet daarom dat been, dat onder de schaamdeelen ligt, het heiligbeen. In den verhevenen stijl beteekent het iets, dat ons diepen eerbied inboezemt: ik werd zeer getroffen door de heilige stilte van dat woud. Verkleinw. heiligje, een afbeeldsel van eenen heilig; ook eene print, waarop beeldtenissen der Heiligen geteekend staan: voords, in het gemeen, eene print van wat beeldtenissen ook. Van hier heiligdom, heiligheid, heiliglijk. Zamenst.: heiligavond, vieravond; ook een tijd, waarin men niet werkt, heiligbeen, heiligbitter, heiligmaker, heiligmaking, enz. Zie ig.