[Heer]
HEER, z.n., m., des heeren, of van den heer; meerv. heeren. Zoo wel een ieder, die over anderen iets te bevelen heeft, als ook iedere bezitter van eenigen eigendom. In beiderlei opzigten wordt het Opperwezen, in de Bijbelvert., Heer genoemd. Wijders dragen alle Overheden, van den hoogsten stand af, tot den minsten trap toe, dezen naam: de keizer - koning, enz. onze Heer. De groote Heer, de turksche Keizer. De Heeren zijn op het stadshuis vergaderd. De knecht zal zijnen Heer roepen. In opzigt tot eenige bezitting: wie is heer van dit huis? Een titel, welken men aan iemand geeft, hetzij dat men hem eert, hetzij men hem, dien men niet kent, uit bescheidenheid dus noemt: mijn Heer! groote openbare wegen heten 's heeren wegen. Oudt., werd de naam heer, bij uitstek, aan de Regters en Schepenen gegeven. Van daar onze spreekwijs: het zal wat wezen, als het voor de Heeren komt. Te Dordrecht is het, van de vroegste tijden, in gebruik geweest, zulken, welker vaders in den schepensstoel gezeten hebben, Heerenzonen te noemen. Sommigen verkiezen den derden naamval den Heere te verbuigen. Oudtijds evenwel was de eerste naamval ook Heere. Daar het gebruik, in de naamwoorden, de stompe e reeds lang heeft weggelaten, is het taaleigen, den derden naamval, door geene achtergevoegde e, van den eersten te onderscheiden, maar eenvoudig de heer, den heer, of aan den heer, te verbuigen. Van hier heerlijk, heerlijkheid, bij Hooft heerlekij en heerlijkij. Zamenst.: ambachtsheer,
betaalsheer, geneesheer, kraamheer, enz. Voords: heerendienst, heerenhuis, heerenknecht, heerenloon, heerenwoning, enz. Vond. bezigt heerin in het vrouwl. geslacht. Dit oude woord luidt reeds bij Isidor. herr, Willer. herro, opperzw. heer, heir, neders. heer, herr, angels. hearra, ijsl. zw. en deen. herre. Het is zeer waarschijnlijk, dat het tot het geslacht der woorden ar, eer, eere behoort. Dit is te meer waarschijnlijk, omdat dit woord bij Otfrid. herero, bij Tatiaan heristo luidt, zijnde het eerste de vergelijkende, het laatste de overtreffende trap van her, dat is eer, eerder.