Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L
(1802-1803)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 252]
| |
rasch te heelen. Onz., beter worden: de wond begint te heelen. Van hier heeling. Zamenst.: heelkunst, heelkruid, heelmeester, heelpleister, heelvleesch, enz. Heelen, oul. heilen, moesog. hailjan, angels. hoelan, alem. heilon. |
|