Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L
(1802-1803)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 249]
| |
kinderen havenen. Ook op land of tuin toegepast: gij moogtze naar uw lust Gehavent, met goet zaet bezaeien, en gerust den oogst verwachten. Moon. Van hier havening: en wat hem ter havening wierd toegezonden. Bógaert. Uw tuin stont wilt, en riep luitkeels om havening. Moon. In den gemeenzamen stijl heet het ook afrossen: hij werd, daar, deerlijk gehavend. |
|