[Hartstogt]
HARTSTOGT, z.n., m., des hartstogts, of van den hartstogt; meerv. hartstogten. Drift, genegenheid, aandoening. Ongeregelde hartstogten. Zijne hartstogten waren in beweging. Zijne hartstogten bedwingen. Dit woord wordt in het manl. en vrouwl. geslacht gevonden. Misschien doet men best, het, even als het enkele togt, manl. te nemen.