Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L(1802-1803)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Grinniken] GRINNIKEN, onz. w., gelijkvl. Ik grinnikte, heb gegrinnikt. Hetzelfde als ginniken. Hooft bezigt grenikken, en schrijft het aan de Fortuin toe: het grenikken der Fortuine. Vorige Volgende