Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L
(1802-1803)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 209]
| |
hier gebruikt men het, van kinderen, die, uit eene verdrietige ontevredenheid, schreijen. Dat stoute kind doet niets, dan grijnen. Kiliaan zet het ook over door renidere, subridere, de tanden, onder meesmuilend lagchen, laten zien. En zoo gebruikt Hooft het: daar is er, die vermeldt, dat de Prins als toen grenende, eenen hem naast gezeten in 't oor beet. De oorsprong ligt weder, in den mond te vertrekken. Eindelijk gebruiken wij het woord voor morren, gemelijk zijn; van hier grijnig, knorrig; ook schreijend. In het zw. en ijsl. heet grina den mond vertrekken, de tanden laten zien, in het angels. grennian grinnian, eng. to grin en girn, ital. sgrinare, lat. ringere. Ihre denkt, dat de bron is in het oude greina, deelen, scheiden. Zie grens. In den zin, ondertusschen, van morren, grommen, lat. grunnire, fr. gronder, schijnt het een klanknabootsend woord te zijn. |
|