[Gniffelen]
GNIFFELEN, onz. w., gelijkvl. Ik gniffelde, heb gegniffeld. In de vuist lagchen, niet durven uitlagchen. Men hoort dit woord, in de volkstaal, te Groningen. Kil. kent ghichen, ghichelen, en zet het over door cachinnari. De verwisseling van ch en f is bekend. Het lat. cachinnari, dat van χαινειν, den mond opsperren afdaalt, heeft veel gelijkheid hiermede.