[Glibberen]
GLIBBEREN, onz. w., gelijkvl. Ik glibberde, ben geglibberd. Het is een voorddurend werkw. van glibben, hetzelfde als glippen, en beteekent het uitglijden der voeten, wegens gladdigheid. Van hier glibberig, slibberig: een glibberig voetpad; en glibberigheid.