kerbruin glas te veranderen. In den engsten zin is glas dat bekende, doorzigtige, ligchaam, dat in de glasblazerijen uit zand en keizelgruis zamengesmolten wordt. Glas blazen. Allerlei kunstwerk van geslepen glas maken. Eindelijk worden allerhande, uit glas gemaakte, dingen met dien naam benoemd, als een drinkvat: schenk hem een glas wijn. Eene ruit: hij heeft twee glazen in het vensterraam laten zetten. Het glas in eenen spiegel - in eene koets. Een uurglas: het glas is ledig geloopen. Zijn glas is afgeloopen, zijn leven eindigt. Een kijker, een bril: hij brilt door verkeerde glazen. Zamenst.: bergglas, brilglas, kijkglas, spiegelglas, spietsglas, uurglas, wijnglas, zandglas. - Glasblazer, glasblazerij, glasgordijn, glashuis, glaskruid, glasraam, glasroede, glasschilder, glasschrijver, glaswinkel, glazenmaker, glazenwasscher, enz.
Glas, glis, gliz komt, in de middeleeuwen, dikmaals voor, in den zin van glans. In de gewone beteekenis heet het, bij Willeram., ook glas, ijsl. glaer, zw. glas, eng. glass, middeleeuw. glacia. Het fr. glace heet het glas van eenen spiegel - eene koets. In het deen. glar, glas, angels. glaes. De bron is in la, gla, licht. Oul. zeide en schreef men voor glas ook gelas; ook glaas: haer swaerden braken als glaas. Seghel.