[Gips]
GIPS, z.n., o., van het gips; meerv. gipsen, als van meer soorten gesproken wordt. Eene witte soort van aarde, die veel, in Frankrijk, uit gipsmijnen gegraven wordt. Van hier het onverbuigb. bijv. n. gipsen: gipsen beelden. Uit het lat. gijpsum, ital. gesso, middeleeuw. gippum, guppum.