Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L(1802-1803)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Ginnegabben] GINNEGABBEN, of ginnegappen, onz. w., gelijkvl. Ik ginnegabde - ginnegapte, heb geginnegabd - geginnegapt. Onbeschoft lagchen. 't Spotten en het ginnegappen. F. v. Dorp. Tuinm. brengt het tot het lat. cachinnari. Vorige Volgende