[Gids]
GIDS, z.n., m. en vr., van den gids, - der, of van de gids; meerv. gidsen. Een leidsman, eene leidsvrouw. Het leger nam, door de onbekende bergengten heen, eenige getrouwe gidsen. Overdragtig: sommigen kiezen hunne lage driften, tot de eenige gidsen, op den weg naar het geluk.
Kil. kent dit woord niet. Het heeft veel overeenkomst met het middeleeuw. guida, waarvan het ital. guida, het fr. guide, en het eng. guide, een leider.