[Gezworen]
GEZWOREN, verl. deelw. van zweren. Een gezworen vijand, die als gezworen heeft, vijand te zullen zijn. Het wordt ook als een zelfstandig naamwoord gebruikt, voor eenen beëedigden ambtman in eene stad: de breede Raad te Groningen bestond, eertijds, uit burgemeesters, raadsheeren, en gezworens, of gezworenen.