derhoudt, niet benadeelt, of bevordert: op hooge bergen ademt men eene gezonde lucht in. Gezonde kost. In Gelderland is het gezonder, dan in Zeeland. - Gezond hooi. Dat voor gezonden geschikt is: dat is eene gezonde boterham; in het gemeene leven. Dik, lijvig: dat is een gezonde broeder. Onverdorven: zij sneden de wond op tot in het gezonde vleesch. - Hij heeft een gezond verstand, dat zijne natuurlijke bekwaamheden heeft, en nog niet door vooroordeelen bezet is. Van eene zaak gezond, met oordeel en goed verstand, spreken. Ook zegt men, in de verkeering, de zaak is gezond, is klaar, zal wel schikken. Eene gezonde ziel, wier vermogens regt gesteld zijn. Heilzaam, nuttig; in het daaglijksche leven: slagen zijn u gezond. - Hij is gezond in het geloof, in de leer, hij is regtzinnig. Van hier gezondelijk.
Gezond, hoogd. gesund, Otfrid. gisunt, neders. angels. en zw. sund, eng. sound. Het lat. sanus heeft er eenige gelijkheid mede.