[Gezet]
GEZET, bijv. n. en bijw. gezetter, gezetst. Eigenlijk is het een verl. deelw. van zetten. Men gebruikt het voor dik, zwaarlijvig: hij is een gezet man. Genegen: menschen van een vast karakter zijn zeer gezet, om het einde van eene ondernomene zaak te zien. - Hij is op wijn gezet. Vastgesteld, bepaald: de waren hebben eenen gezetten prijs. Hij bezocht mij op den gezetten tijd. Bedaard, niet ongebonden: eenige personen mogen van gezettere zeden zijn, enz. Wanneer de teedere knopjes der