Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L(1802-1803)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Gezamenderhand] GEZAMENDERHAND, bijw. Gezamenlijk. Zij stormden gezamenderhand op de stad aan. Van zamen, en hand. Vorige Volgende